Een mensbeeld dat armoede schept

599651_224894194355010_467158473_n

Jan Blommaert 

[Een tekst uit 2010 die nooit eerder werd gepubliceerd]

1. Onlangs was ik spreker op een Europese studiedag over het EU-onderwijsbeleid. Samen met drie andere deskundigen verzorgde ik de plenaire lezingen, en onze bevindingen waren volmaakt gelijklopend. De EU ziet onderwijs uitsluitend als een economische sector. Het Europese onderwijs dient de Europese arbeidsmarkt. Meer precies: een vernieuwd onderwijssysteem moet de EU in staat stellen de wereldwijde concurrentie aan te gaan met economische blokken zoals de VS en China in de sectoren die men doorgaans onder de noemer van de ‘kenniseconomie’ vat. Dat zelfde systeem moet de EU tevens in staat stellen om de economische strategie zeer snel om te schakelen onder druk van conjunctuur-veranderingen. Concreet: als we vandaag heel veel ingenieurs in de sector van de IT nodig hebben, kan dit zeer snel omslaan naar een situatie waarin we morgen heel veel bio-ingenieurs nodig hebben. Een flexibel onderwijssysteem moet dit verzekeren, en scholen en universiteiten moeten onder de vlag van ‘efficiëntie’ en ‘relevantie’ volledig afgestemd zijn op de onmiddellijke behoeften van de markt. ‘Levenslang leren’ – een zeer populaire term – moet ervoor zorgen dat mensen niet te snel (en niet definitief) uit de arbeidsmarkt tuimelen maar er dankzij een snelle en effectieve omscholing vlot weer kunnen inschuiven. Meer werken, efficiënter en dus goedkoper werken, en langer werken: dat zijn de finaliteiten van de Europese visie op onderwijs.

Burgerschap, democratie, waarden zoals solidariteit, kritische reflectie, culturele kennis: al die dingen zijn vervangen door datgene wat in het jargon ‘de individuele competentie-portefeuille’ genoemd wordt. Elk van ons wordt à la carte opgeleid tot een volmaakt product op een steeds competitiever arbeidsmarkt. Dit is al vele jaren het uitgangspunt van de EU – de omslag naar een radicaal neoliberalisme dateert van het voorzitterschap van Jacques Delors. Maar daar waar de EU tot voor enkele jaren nog wat moeite deed om deze economische doelstellingen te verpakken in een retoriek van sociaal-democratische inslag, met gelijke kansen en dergelijke als wasverzachter voor het economische onderwijsprogramma, blijkt de EU nu geen enkele schaamte meer te hebben over de economische coup d’état in het onderwijs. Het is immers crisis, en alle middelen moeten ingezet worden om die crisis te beheersen.

Die ‘crisis’ wordt overigens door de EU als uitsluitend economisch gezien; voor het overige is de EU naar eigen zeggen kerngezond.  Het toonaangevende document ‘Europa 2020’ meldt jubelend dat Europa over heel wat troeven beschikt om de crisis tegemoet te treden, onder andere:

“krachtige waarden, democratische instellingen, aandacht voor economische, sociale en territoriale cohesie en solidariteit, respect voor het milieu, culturele diversiteit en gendergelijkheid, om maar een paar sterke punten te noemen”.

“Om maar een paar sterke punten te noemen”. Laat ons misschien enkele sterke Europeanen noemen: Wilders, Sarkozy, Blair, Haider, Berlusconi, Le Pen, Fini, en in eigen land Dewinter en Dedecker– moet ik voortgaan? Wilders zou artikel 1 van de Nederlandse grondwet graag afschaffen, het gelijkheidsbeginsel; hij wil vanzelfsprekend de Islamitische immigratie (een ‘tsunami’ in zijn jargon) lamleggen, zou de Koran liever niet in Nederland zien circuleren en had het ook over een belasting op het dragen van de hoofddoek. Radicaal? Gelijkluidende standpunten vindt men doorheen de gehele EU en niet enkel aan de rechtse uiteinden van het politieke spectrum.  In eigen land stelde men onlangs voor om asielzoekers wiens beroepsprocedure negatief afloopt een boete op te leggen wegens ‘misbruik van de rechtsmiddelen’ – een flagrante inbreuk op het meest elementaire rechtsbeginsel dat iedereen vrij en onbelemmerd toegang heeft tot alle rechtsmiddelen. “Krachtige waarden”? “Culturele diversiteit”? En wanneer we Bart de Wever beluisteren, “sociale en territoriale cohesie en solidariteit”? De crisis in Europa is echt wel ruimer dan een louter economische zaak: er is een crisis van de ‘krachtige waarden’, de ‘democratische instellingen’ enzovoort. We bevinden ons in een algemene crisis.

2. We kwamen in deze studiedag tot een algemene en eensluidende conclusie: de Europese neoliberale agenda stuwt ons in de richting van een buitengewoon bekrompen mensbeeld, waarbij mensen uitsluitend als economische factoren worden gedefinieerd (of productiemiddelen om het met Marx te zeggen, hetgeen perfect overeenkomt met modetermen zoals human capital en human resources). Die agenda is niet enkel de agenda van de EU, het is de agenda van zowat alle lidstaten geworden. Doorheen het gehele politieke veld zien we al ruim een decennium lang een enorme en diepgaande omslag in de retoriek, weg van wat we gemakshalve de Verlichtingswaarden kunnen noemen – inclusieve democratie, vrijheid, gelijkheid, solidariteit en fundamentele grondrechten – naar een retoriek die enkel nog economisch denkt. Mensen hebben geen fundamentele en onvervreemdbare rechten meer, ze veroorzaken enkel nog kosten en die kosten moeten rationeel beheerd worden met de economische concurrentiepositie als ultieme baken.

Pensioen is dus geen grondrecht meer, het is een economische kost voor de overheid geworden; onderwijs idem dito; geneeskundige zorgen eveneens – het hele domein van wat tot voor kort de welvaartstaat was (en ontstond vanuit een beginsel dat iedereen daar recht op heeft en het via solidariteit mee in stand houdt) wordt nu als een onredelijke meerkost gezien en als een belemmering voor de concurrentiepositie van onze economieën, en dat laatste betekent simpelweg ‘onze bedrijven’. Bekijk de steeds terugkerende discussies over de ‘loonkost’ – die uiteraard gaan over de sociale bijdragen die werkgevers moeten betalen en waarvan men steeds weer herhaalt dat ze ‘de concurrentiepositie van onze ondernemingen ondermijnen’. Die bijdragen zorgen wel voor een relatief gezonde, goed opgeleide en goed consumerende werknemer, maar dat geheel terzijde. We zijn helemaal, en zonder dat dit een thema van maatschappelijk debat was, overgegaan van een samenleving die geregeerd werd door de Verlichtingsidealen naar een samenleving die geregeerd wordt door neoliberale idealen. De Franse onderzoeker Christian Laval merkte tijdens de studiedag dan ook op dat Europa simpelweg zijn eigen culturele en sociale identiteit te grabbel gooit en zijn unieke historische project nu inwisselt voor een importproduct dat regelrecht indruist tegen alles waar Europa zou moeten voor staan.

Dit is maar ten dele correct, want Hayek is even Europees als Rousseau en Smith en Ricardo even goed als Marx of Keynes. Maar het punt is geldig: de Europese visie op de mens is nu een strak-economische, neoliberale visie. Al de rest – democratische waarden, kritisch burgerschap, cultuur, solidariteit enzovoort – worden als franjes gezien, dingen die geen aandacht behoeven vanwege de overheid en waarin die overheid zeker niet moet investeren in tijden van economische winstminimalisatie.

Het gaat echter nog verder. De ideale Europese burger is hoog opgeleid en werkt in een economische sector die snelle en hoge economische meerwaarde genereert. Concreet: de ideale burger is een hardwerkende, jonge en creatieve werker in de sector van de IT en de nano-technologie, de bio- en milieutechnologie, de medische en farmaceutische wetenschap, de aeronautica, het bedrijfsmanagement of de financiële en juridische expertise. Deze extreme vernauwing leest men eveneens, en onomwonden, in de strategische plannen van de Europese overheden, en het (hoger) onderwijs moet dit alweer helpen verzekeren. Wanneer men in Europa over ‘wetenschap’ spreekt en wanneer men in ‘wetenschap’ fors investeert, dan heeft men het niet over wijsbegeerte, geschiedenis of pedagogie; men heeft het over glimmende laboratoria waarin octrooien en patenten worden opgeleverd. Al de rest wordt af en toe wel als ‘onmisbaar’ en ‘uiterst waardevol’ omschreven – men heeft tenslotte ook nog leraren geschiedenis nodig en sociale werkers, verpleegkundigen en loodgieters. Maar nog vaker worden deze vormen van kennisverdieping en vorming voorgesteld als marginaal, als een luxe en een netto verliespost, en als iets waarvoor jongeren dus best niet kiezen. Studiekeuze staat immers nu volledig gelijk met ‘beroepskeuze’, en we hebben duidelijk maar behoefte aan een kleine reeks beroepen. Voor die behoefte wil men allerhande andere prioriteiten zelfs opzij zetten: in een algemeen klimaat van immigratiebeperking maakt men graag uitzondering voor migranten die net dié kwalificaties hebben. Iedereen is welkom, op voorwaarde althans dat men voldoet aan bovenstaande selectiecriteria.

Dat is dus het concrete mensbeeld dat als ideaaltraject wordt voorgesteld. Men moet vandaag hoog opgeleid zijn, een zeer rendabel beroep uitoefenen en flinke bijdragen leveren tot de competitiviteit van onze economie. De kern van onze samenleving wordt zo omschreven – dit zijn de écht waardevolle mensen in onze samenleving.

3. Wanneer de kern zo nauw wordt gedefinieerd dan heeft dit een voor de hand liggend effect: de marge van de samenleving wordt steeds breder. Wanneer men de winners in onze samenleving beperkt tot een handvol mensen, dan ziet men uiteraard de categorie losers navenant opzwellen. Alweer kan het onderwijs als illustratie dienen, want onderwijs is duidelijk de speerpunt van de hele ontwikkeling.

De nieuwe oriëntatie van het onderwijs als provider van kant-en-klare hoogopgeleide arbeidskrachten gaat gepaard aan de ontwikkeling van een enorme meet- en testcultuur. Vanaf de eerste maanden in het lager onderwijs wordt een kind nu ‘gemonitord’, zoals dat heet. Concreet: de prestaties van de leerling wordt constant afgetoetst aan statistische gemiddelden en ontwikkelingspatronen gericht op doorstroming naar ‘betere’ opleidingen. Een kind wordt geacht lineair te evolueren van niets naar een potentieel ingenieur, arts, jurist of econoom. De norm is helder: men presteert goed in het lager onderwijs en stroomt door naar ASO; daarna stroomt men vandaar door naar de universiteit, waar men dan de marktgerichte opleidingen gaat volgen. In functie daarvan stelt men allerhande gemiddelden – van het klasgemiddelde tot de PISA-gemiddelden – en ‘benchmarks’ voor, waaraan de ontwikkeling van de leerling wordt afgewogen. Dit alles wordt geïndividualiseerd, want een leerling moet uiteindelijk evolueren naar een competitieve en hoog-rendabele arbeidskracht. Ter zelfder tijd wordt dit proces evenwel veralgemeend, want de individuele trajecten worden gemeten tegen de achtergrond van gemiddelden opgemeten uit bijzonder grote groepen (zoals in de PISA-onderzoeken).

De spanning tussen individualisering en collectivisering heeft tot gevolg dat men trajecten van individuele leerlingen nogal snel bepaalt aan de hand van absolute inschattingen van ‘normaal’ en ‘abnormaal’. Een kind evolueert ‘normaal’ (en is dus ‘normaal’) wanneer het volgens de ideale trajecten en gemiddelden evolueert; het evolueert ‘abnormaal’ wanneer het daarvan afwijkt. De gevolgen hiervan zijn inmiddels welbekend. Enerzijds hebben we de vermaledijde ‘cascade’ in het onderwijs – België trekt daarin de kop van het hele PISA-peloton. Die cascade bestaat erin dat men ‘normaal’ kiest voor het traject ‘ASO-universiteit’; elke andere ‘keuze’ is een keuze uit noodzaak. Weinigen kiezen voor technisch of beroepsonderwijs uit idealisme of roeping, men belandt in die ‘lagere’ opleidingsvormen omdat men ‘niet goed genoeg’ is voor ASO. Wie hierin belandt is een loser, want niet genoeg genoeg om het ideaaltraject te volgen.

Het tweede gevolg is de escalatie van diagnoses die met ‘leerproblemen’ te maken hebben, van autisme over ADHD tot allerlei vormen van dyslexie. In 2008 werden er bijna 15 miljoen Rilatine-tabletten verkocht; 26000 Belgische kinderen krijgen het toegediend, nagenoeg uitsluitend omwille van problemen met ‘leren’.  Er worden terug naar hartelust IQ-tests afgenomen, en het beroep van kinderpsychiater gespecialiseerd in leerproblemen is vandaag een bijzonder winstgevende aangelegenheid – er zijn maandenlange wachtlijsten van kinderen die wachten op Rilatine-voorschriften (en in scholen is eveneens een bloeiende illegale handel in Rilatine-tabletten ontstaan). Hier zien we spanning tussen individualisering en collectivisering op z’n best: collectief bepaalde normen van ‘normaal’ leergedrag worden geconverteerd naar individuele pathologieën: jouw kind heeft zo-en-zo-een gebrek of leerstoornis, en derhalve moet er op dit-en-dat punt bijgewerkt of geremedieerd worden. Iedereen is immers als de dood voor de ‘hypotheek op de toekomst’ van z’n kind en ‘wil enkel het beste’ voor z’n kind. Raad eens wat het ‘beste’ is? Het modeltraject dat ik boven heb beschreven. Als een puber bij z’n vader komt en meldt dat hij later graag bassist in een rockband zou worden, dan is het antwoord nogal snel: “goed, maar doe eerst maar Rechten jongen”.

Wat we hier zien is het volgende. De lat van de ‘normaliteit’ komt voortdurend hoger te liggen. Het gevolg is dat steeds meer leerlingen onder die lat belanden. Hoe nauwer men de toegang tot de categorie van de winners maakt hoe meer losers men schept. De hoog-rendabele homo economicus is een bijzonder nauwe categorie, en het gevolg is dat onze samenleving stilaan scheef loopt onder de zorgen en angsten van de steeds aanzwellende groep mensen die niet in die categorie raken. We worden een samenleving met een uiterst kleine kern, en een immense marge. De meerderheid van de mensen wordt marginaal, niet omwille van een intrinsiek gebrek aan kwaliteiten maar omwille van de absurde vernauwing van de kern van onze samenleving. We worden zo stilaan terug een aristocratische samenleving.

4. De ruimere implicaties hiervan zijn helder, want het fenomeen is hoegenaamd niet beperkt tot onderwijs. Zoals gezegd, onderwijs is de voorhoede van een zeer algemene ontwikkeling. We zien precies dezelfde fenomenen in de sectoren van arbeid, sociale voorzieningen, pensioen, huisvesting, ziekteverzekering en noem maar op: overal ziet men de introductie van als vanzelfsprekend ervaren vormen van selectiviteit, en die selectiviteit vervangt systemen die eertijds gebaseerd waren op inclusiviteit. Elke werkloze had recht op werkloosheidsuitkeringen; nu worden er allerhande criteria opgelegd aan de werkloze en worden – bijgevolg – steeds grotere aantallen werklozen uitgesloten van werkloosheidsuitkeringen. Elke 65-jarige had recht op een pensioen; nu hangt ook dit af van allerhande beperkingen. Idem dito in alle vermelde sectoren: de automatismen van de grondrechten zijn vervangen door lange lijsten van beperkingen en bepalingen die uitsluiting of verlaging van steunmaatregelen mogelijk maken. Steeds meer mensen worden zo ‘abnormaal’, omdat de categorieën van ‘normaliteit’ steeds strakker en voorwaardelijker worden. Er staat nu een grootschalige bezuinigingsoperatie aan te komen als antwoord op de economische crisis; men kan voorspellen wat de uitkomst hiervan zal zijn: de categorie van maatschappelijke losers zal nog verder opzwellen.

We kunnen ons dus verwachten aan een merkwaardig fenomeen: het begrip ‘kansarmoede’ zal fenomenaal uitgebreid worden, en uiteindelijk zal de meerderheid van de samenleving wel op de ene of andere manier ‘kansarm’ zijn. We zien dit nu al in heel veel plaatsen in de wereld waar de crisis heeft toegeslagen. De middenklasse, eertijds de ‘veiligste’ en meest zelfverzekerde sociale categorie, heeft in landen zoals de VS, Ierland en Groot-Brittanië al ondervonden dat ze eigenlijk op de armoedegrens leeft. Succesvolle mensen verloren plots hun baan en hun inkomen; het terugtrekken van de sociale voorzieningen zorgt ervoor dat werkloosheid gelijkstaat aan immens inkomensverlies. De vlijtig en vaak op krediet consumerende middenklassers vallen plots en van de ene dag op de andere in de categorie van de ‘kansarmen’: ze krijgen de deurwaarder over de vloer, verliezen hun huis en inboedel, riskeren veroordelingen wegens achterstallige betalingen, en moeten zich dramatisch snel volledig heroriënteren inzake opleiding en ‘employability’. In de vermelde landen zijn er ook ruimere effecten: mensen kunnen van de ene dag op de andere ook de studies van hun kinderen niet meer betalen, zodat kansarmoede binnen de kortste keren een inter-generationele zaak wordt. En zo zien we dat mensen die tot gisteren blaakten van vertrouwen in de toekomst – ze waren immers hardwerkende, dynamische en flexibele (en goed betaalde) werknemers in hoog-rendabele sectoren – vandaag plotseling een lange toekomst van onzekerheid en kansarmoede tegemoet zien. Dit is handig voor zij die gebaat zijn bij een steeds intenser concurrentie voor arbeidsplaatsen, want het drukt de looneisen naar beneden. Voor zij die met de stabiliteit van de samenleving bezig zijn, of met eenvoudiger dingen zoals menselijk geluk, is dit uiteraard minder goed nieuws.

Voor wie vandaag de dag met kansarmoedproblematiek bezig is, is dit een enorme uitdaging: de zogeheten ‘doelgroep’ is vandaag aanzienlijk ruimer dan gisteren, want heel grote groepen in de samenleving lopen nu het risico op kansarmoede. Hoe hoger men de lat legt in de samenleving, hoe groter het risico dat men er op een bepaald ogenblik onder landt. Dit overkomt vandaag de dag ook mensen in hoge functies: ingenieurs met een leidende managements-functie in de industrie krijgen als bij mirakel rond hun vijftigste te horen dat ze eigenlijk ‘te duur’ worden en niet meer ‘renderen’. Ze hebben een vorstelijk salaris, een onkostenrekening en een mooie dienstwagen, maar ze willen al eens wat vakantie, zijn niet meer zo happig om nacht en weekend aan de computer of op een vliegtuig door te brengen, en sukkelen wat met hun gezondheid, terwijl een vijfentwintigjarige ingenieur het zelfde werk kan doen voor de helft van het loonpakket. Ik ken dus wel wat mensen van rond de vijftig die plots van heel hoog heel laag getuimeld zijn, de Euro’s moeten tellen, krom lopen van de zorgen over hun studerende kinderen en hun hypotheeklening, en eigenlijk heel weinig kansen hebben op de arbeidsmarkt tenzij ze hun levensstandaard aanzienlijk willen terugschroeven. Ze zijn niet meer competitief, zoals dat nu heet. Dat diagnoses van depressie en burnout net zoals die van leerstoornissen de pan uitswingen ligt dan ook voor de hand – de Belg is al een tijdje wereldkampioen in het verbruik van antidepressiva.

De visie die Europa nu uitdraagt, en die blijkbaar door alle lidstaten onderschreven wordt, leidt tot dit soort toenemende selectiviteit en toenemende risico’s op kansarmoede. Het beleid dat onder de vlag van ‘uitweg uit de crisis’ op ons komt afstormen dreigt deze tendens binnen een uiterst korte tijdspanne te bezegelen. Het is een neoliberale revolutie waarin mensen enkel nog gelden als pionnen in de arbeidsmarkt. Die laatste is zeer wispelturig, en niemand is derhalve nog zeker van zijn of haar toekomst. De sector van de kansarmoede zal zich dan ook moeten aanpassen aan frequente harmonica-bewegingen, met doelgroepen die nu eens niet, dan weer wel effectief binnen de actieradius vallen. In de visie die men thans in het beleid ontwerpt is iedereen potentieel arm – want niets doet mensen zo hard werken als de angst voor armoede. Het mensbeeld dat dit beleid aandrijft is inmiddels zo wijd verspreid en zo algemeen aanvaard dat velen onder ons dit nog ‘normaal’ gaan vinden ook. Wat ideologische weerstand lijkt me derhalve flink op zijn plaats.

About jmeblommaert

Taalkundig antropoloog-sociolinguist, hoogleraar Taal, Cultuur en Globalisering aan Tilburg University. Politiek publicist.

Leave a comment