Joden, Israel en ik

w1240-p16x9-Netanyahu010120

Jan Blommaert

Mensen zoals Michael Freilich en Andre Gantman grijpen te pas en te onpas naar het label van “antisemitisme” wanneer mensen kritiek geven op de staat Israel. Dat label werkt verlammend; wie het opgekleefd krijgt (denk aan Corbyn bij de Britse verkiezingen van 2019) wordt beladen met een zeer zware politieke en morele zonde, een soort van guilt by association met degenen die de holocaust hebben ontketend, waartegen weerwerk uiterst moeilijk is.

Ik zal in wat volgt mijn eigen standpunt hierover in alle duidelijkheid meegeven. Omdat we nu eenmaal een ankerpunt nodig hebben gebruik ik wat Wikipedia te zeggen heeft over antisemitisme. Er bestaan andere definities, maar de grote trekken blijven gelijk.

Antisemitisme of Jodenhaat is de discriminatie en racistische behandeling van Joden op basis van hun etniciteit of religie.”

Laat me daar meteen een voetnoot bij plaatsen. Deze definitie is abstract en algemeen, en in die zin banaal en confuus omdat ze concrete dingen verabsoluteert tot een algemene attitude, onafhankelijk van de vraag of daar een feitelijke grond voor is of niet. Op dit punt zou ik al kunnen zeggen dat ik geen “Joden” “haat”, en al zeker niet omwille van statische, abstracte en algemene dingen zoals hun etniciteit of religie. En nu kan ik preciezer spreken.

  1. Ik ben zelf een ongelovig mens, en heb in die zin geen enkele voeling met eender welke religieuze overtuiging. Maar dat betekent niet dat ik de religie van anderen afwijs of haat. In de traditie van de Verlichting ben ik  levensbeschouwelijk onverschillig: het maakt me niet uit in welke god mensen geloven, welke heiligen ze aanbidden, welke religieuze voorschriften ze volgen, welke beperkingen hun religie hen oplegt en zo meer, want dit alles is een zaak van individuele vrijheid binnen de private levenssfeer. In zoverre religie door wetten is beregeld – zoals wanneer erediensten bij wet erkend zijn en omkaderd worden door de overheid, of wanneer zaken die een religie toelaat verboden zijn bij wet – ben ik van mening dat die wetten gerespecteerd moeten worden, ook (en in de eerste plaats) door mezelf. Ik hoef me met niemand verbonden te voelen om effectief met hen verbonden te zijn binnen een samenleving zoals de onze.
  2. Om dit scherp te stellen: ik kan als persoon heel wat bedenkingen hebben bij bepaalde religieuze beginselen, praktijken of voorschriften, en een vast voornemen hebben om mezelf nooit aan dat soort dingen te onderwerpen. Maar als burger in een democratische rechtstaat hou ik me aan mijn burgerlijke plicht de vrijheid van anderen te respecteren om gelovig te zijn op een wijze die ze zelf verkiezen, binnen de perken van de rechtstaat. Al wie op grond van religieuze overtuigingen wordt gediscrimineerd zal in mij een medestander vinden – de antisemiet is mijn vijand, net als de Islamofoob, en net als de racist, de sexist, de tiran, de uitbuiter. Deze opstelling heb ik doorheen mijn leven consequent vastgehouden, en ze blijft onwankelbaar.
  3. Het is die levensbeschouwelijke onverschilligheid die me in staat stelt gelijke criteria op te leggen aan eenieder – Moslim, Christen, Jood, Hindu, Sikh, vrijzinnige of wat dan ook. Die onverschilligheid is met andere woorden het fundament van de gelijkheidsgedachte. En het is die gelijkheidsgedachte die de grondslag vormt van mijn opstelling.
  4. Een goede reden voor de waarde die ik toeken aan levensbeschouwelijke onverschilligheid is de holocaust. Het is de holocaust die heeft aangetoond welke tragedies veroorzaakt kunnen worden wanneer religieuze overtuigingen tot staatszaak worden verheven, waardoor sympathie of antipathie voor iemands religieuze overtuiging een verschil van leven of dood kan maken. Het is net de holocaust die tot levensbeschouwelijke onverschilligheid zou moeten aanzetten. Want net zomin men pacifisten de schuld voor oorlogen kan aannaaien, kan men levensbeschouwelijk onverschilligen betichten van bijvoorbeeld Jodenhaat. Gelovige mensen zijn veilig wanneer ze omringd worden door mensen die zich niet inlaten met het geloof van anderen.
  5. Ik heb evenmin bezwaren tegen het bestaan van de staat Israel. Haar bestaansrecht staat in mijn universum niet ter discussie. Alweer kan ik als persoon bedenkingen hebben bij de geschiedenis en de structuren van die staat, en meer daarover verder in deze tekst, maar die bedenkingen zullen wat mij betreft nooit aanleiding geven tot oproepen om Israel te vernietigen of haar burgers de zee in te drijven. Dat soort van oproepen veroordeel ik met de grootste nadruk. Noteer dat het “bestaansrecht” alweer een abstracte en algemene kwestie is, en op dat niveau heb ik geen enkel probleem met Israel.
  6. Dit houdt ook in dat ik het recht erken van de staat Israel zich te verdedigen tegen aanvallen en bedreigingen van anderen, een veiligheidsbeleid te ontwikkelen, mensen te veroordelen voor gepleegde misdaden, een inlichtingendienst op te richten en zo meer, net zoals ik geen probleem heb met het recht van Israel om een economisch beleid te voeren, een cultuurbeleid, een klimaatbeleid of een beleid dat de openingsuren van horecagelegenheden regelt. De burgers van dat land hebben uiteraard ook het volste recht om zelf hun eigen leiders te verkiezen. Ik kan – net zoals bij verkiezingen in mijn eigen land – hun keuze betreuren, maar dat doet geen afbreuk aan hun recht en heeft er ook geen enkel effect op.
  7. Ik ben echter tevens van oordeel dat Israel, net zoals ieder ander land dat lid is van de VN, zich aan internationale wetgeving, regels en afspraken te houden heeft en nooit een uitzonderingsstatuut kan opeisen. Dit is het logische gevolg van het feit dat ik het bestaansrecht van de staat Israel niet in vraag stel. Net daardoor is het een “gewone” staat die aan dezelfde criteria en oordelen onderworpen is als elke andere. Ook hier is het onverschilligheid die gelijkheid in behandeling en beoordeling motiveert. De ontstaansgeschiedenis van Israel is tenslotte niet uitzonderlijker dan, zeg maar, die van Pakistan, Kazakhstan, Ierland of Belgie.
  8. Wanneer de staat Israel die algemeen geldende wetgeving, regels en afspraken overtreedt – wat herhaaldelijk het geval is geweest en een hoogtepunt beleeft onder Netanyahu – dan zal dit botsen op mijn kritiek. Ik heb immers bezwaren tegen concrete en specifieke politieke handelingen, opstellingen en ontwikkelingen. Wanneer een staat manifeste discriminaties organiseert tegen delen van haar bevolking, die delen van de bevolking aan dwang en geweld blootstelt en de volle rechten en mogelijkheiden van burgers impliciet of expliciet beperkt tot mensen met een bevoorrechte “etniciteit of religie”, dan zal ik daartegen verzet aantekenen.
  9. Ik stel vast dat ik met die kritiek nooit alleen sta, en dat een zeer belangrijk deel van de Israelische publieke opinie die kritiek deelt. Dat geldt ook voor een belangrijk deel van de Joodse diaspora. Ik sta aan hun kant. Wie mijn kritiek als “antisemitisch” afdoet, mag dat etiket meteen ook toepassen op die grote groep. Zoniet is dat etiket betekenisloos en wordt echt antisemitisme gebanaliseerd.
  10. Mijn verzet is steeds ingegeven door de beginselen van een democratie in de traditie van de Verlichting. En ik zal dezelfde types van bezwaren dan ook formuleren tegen Israel, Saoedi-Arabie, Soedan, de Emiraten, Iran, Rusland, China, Brazilie, de Verenigde Staten en noem maar op, incluis mijn eigen land. En wel omdat ik het bestaansrecht van al die landen erken en daardoor van oordeel ben dat dezelfde maatstaven op al deze landen en constant van toepassing moeten zijn. Elk land dat die regels overtreedt roept gewoonlijk wel haar “uitzonderlijk” karakter in. Zoals gezegd ben ik niet geneigd dat argument veel gewicht toe te kennen.
  11. Ik behoud voor mezelf het volle recht om mijn verzet tegen het concrete beleid van landen de vorm te geven die ik zelf verkies. Wanneer ik wens deel te nemen aan een boycot, petities teken, mee demonstreer – dan heb ik daar als burger in een democratische rechtstaat het volste recht toe, en beschik ik over de volledige autonomie om dat verzet in die vorm te voeren, alweer binnen de perken van de rechtstaat. Anderen hebben het recht om zich daarover kritisch uit te laten. Maar ze hebben niet het recht me tot een ander standpunt te dwingen. Wanneer ik beslis dat ik geen uitnodigingen voor optredens in of samenwerking met Israel zal aanvaarden, dan is dat een persoonlijke en volkomen autonome beslissing. Idem wanneer ik beslis om zo weinig mogelijk producten uit Israel te consumeren. En idem wanneer ik dit soort van verzet op dezelfde manieren uit tegenover andere regimes in andere landen, want ook hier maak ik geen uitzonderingen op de regels. Ik eis niet van anderen dat ze daarmee akkoord gaan of me daarom een hele heer te vinden, en eenieder is vrij om tegengestelde opvattingen te koesteren. Maar niemand kan me beletten die beslissingen in alle vrijheid te nemen. Die vrijheid staat immers beschreven als een grondrecht in de Belgische Grondwet.

Daarmee is mijn houding geschetst. Wie me van “antisemitisme” beschuldigt zal doorheen deze punten moeten lopen en zien wat er van die beschuldiging overblijft.

by-nc.eu

 

 

 

About jmeblommaert

Taalkundig antropoloog-sociolinguist, hoogleraar Taal, Cultuur en Globalisering aan Tilburg University. Politiek publicist.

Leave a comment