Blokspraak: het cordon sanitaire als papieren tijger (2005)

201210171321-1_dewinter-na-gesprek-met-de-wever-wij-boden-opnieuw-gedoogsteun-aan

Jan Blommaert

In het licht van de huidige discussie over het voortbestaan van het cordon sanitaire rondom het Vlaams Belang is deze oude tekst misschien relevant. Ik heb in het verleden herhaaldelijk aangegeven dat het cordon sanitaire en papieren tijger was. Men sloot het Vlaams Blok/Belang we uit van deelname aan de macht, maar men zette op hetzelfde moment de deuren wijd open voor ideeën en standpunten van die partij. Het Blok/Belang heeft in dat opzicht haar rol als zweeppartij met groot succes vervuld, en haar invloed op de politieke cultuur is sinds de vroege jaren 1990 bepalend geweest.

Dit essay verscheen in De Witte Raaf 114, 2005

De verschuiving

Wie later de politieke geschiedenis van België in de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw zal beschrijven, zal tot de bevinding komen dat het Vlaams Blok er de spelbepaler in is geweest. Dat is merkwaardig, want de partij nam sinds haar oprichting nooit deel aan het bestuur op eender welk niveau. Haar kracht en invloed gingen uit van de oppositie, en de invloed was een ideologische invloed – een invloed die zich articuleert rond ideeën- en beeldenconstructies en vertogen om die constructies in concrete situaties te ontvouwen. Het Vlaams Blok is zeker na 1991 de partij geweest die thema’s vormde, de architectuur van debatten erover ontwierp, en het volk erover leerde spreken.

Nemen we de historische schijf van 1978 (de Egmont-akkoorden) tot 2000, dan zien we dat de politieke consensus in minstens drie domeinen sterk is veranderd:

  1. Tot 1978 waren migratie en de socioculturele diversiteit die eruit resulteerde geen politieke thema’s van belang, laat staan een centraal politiek probleem. In 2000 staat migratie bovenaan de lijst van electoraal gevoelige thema’s bij zowat elke partij, en bij alle partijen worden migratie en diversiteit zonder nuances als een probleem gezien (ook al is er geen sprake van een noemenswaardige toename van migratie – meer nog, droogde de immigratie op na de migratiestop van de jaren zeventig). Het thema van migratie is bovendien sterk verweven met een aantal andere thema’s, die ouder zijn maar die erdoor veranderd zijn: (i) het thema van de veiligheid, criminaliteit en bestraffing; (ii) dat van de verzwakking van de sociale cohesie, de solidariteit en de leefkwaliteit, vooral in urbane gebieden; (iii) dat van de werkloosheid en de welvaartstaat. Er is in al deze domeinen ander en nieuw beleid ontstaan onder druk van het migratiethema.
  2. In 1978 was de Vlaams-nationalistische agenda beperkt tot federalisme, en de Volksunie en delen van de CVP waren er de grote pleitbezorgers van. In de jaren zeventig was federalisme een radicaal standpunt, en werden zelfs mensen als Wilfried Martens en Leo Tindemans in bepaalde kringen als Flamingantistische extremisten omschreven. De Volksunie werd in ruime kring voor ‘zwart’ versleten (d.i. erfgenamen van de Vlaamse collaboratie). In 2000 is niet federalisme, maar een veel ruimer confederalisme een feit, en is zelfs onafhankelijkheid niet langer een standpunt dat als zeer extremistisch wordt ervaren. En wat betreft de ‘zwarten’: een belangrijk deel van de Volksunie-erfgenamen (Spirit) gaan nu door voor linkse rakkers, terwijl een ander deel (NVA, dat onafhankelijkheid bepleit!) voor de ‘gematigde vleugel’ van de Vlaamse parlementaire beweging doorgaat. Het Vlaams Blok is thans de ‘radicale’ vleugel, en de radicaliteit ervan wordt gesitueerd in het feit dat het Blok niet enkel onafhankelijkheid bepleit, maar onafhankelijkheid voor een etno-cultureel homogene Vlaamse natie.
  3. De links-rechts tegenstelling is opnieuw één van de ‘frames’ geworden voor het spreken over politiek. Tot in de jaren zeventig heerst er een sociaal-democratische consensus over de algemene organisatie van de staat en de samenleving, die door alle grote partijen gedeeld werd. Deze consensus (een ‘Fordistische’ consensus, in het jargon) stelde productiviteit centraal en koppelde daaraan twee dingen: een maximale (mannelijke) tewerkstelling, en een uitgebreide en krachtige welvaartstaat die inclusief opereerde (iedereen was gelijk in de welvaartstaat). Deze sociaal-democratische consensus zorgde voor een zeer uitgebreid ‘centrum’ in de politiek, en socialistische partijen waren slechts ‘links’ tijdens congressen. ‘Links’ stond voor Marxistische/communistische groupuscules, en deze behoorden niet tot het spectrum van het respectabele socialisme (de grote Marxistische theoreticus Ernest Mandel, bijvoorbeeld, werd uit de BSP gesloten). Sinds de geboorte van het Blok zien we echter dat (a) de zelf-kwalificatie van ‘rechts’ niet meer automatische associaties van fascisme oproept maar zeer respectabel overkomt; en dat (b) het spectrum van ‘links’ zeer uitgebreid is: naast de SP-A worden ook Spirit (d.i. de ex-VU!) en zelfs delen van de VLD als ‘links’ geïdentificeerd. Er worden, met andere woorden, steeds meer partijen naar de linkermarge van de politiek gedrumd. Bovendien spreekt men nu openlijk over een ‘rechtse’ consensus in Vlaanderen, waardoor die verdringing naar links meteen ook inhoudt dat men de democratische legitimiteit van die partijen of fracties in vraag stelt. Deze beweging is interessant, want ze treedt op net in een periode waarin het politieke centrum (bijvoorbeeld Verhofstadts VLD) voortdurend herhaalt dat de ‘oude’ links-rechts tegenstellingen geen belang meer hebben, en dat we in een post-ideologische samenleving beland zijn. De realiteit is dat er sinds het begin van de jaren negentig voortdurend debatten geweest zijn die ‘links’ en ‘rechts’ als definiërende categorieën hanteerden, en dat zowat alle partijen daaraan meededen. (Men kan in dat opzicht ook denken aan de recente pogingen van Stevaert om de SP-A terug als ‘socialistisch’ en ‘links’ te vermarkten).

Een ideologische overwinning

Heel deze beweging uitsluitend aan het Vlaams Blok crediteren gaat te ver. Het Blok is trouwens een conjunctuurfenomeen, en we zien gelijkaardige partijen in de jaren tachtig over zowat heel Europa ontstaan. Dat ruimere verhaal is echter stof voor een andere bijdrage.

In eigen land waren er diverse vormen van dynamiek aanwezig in al deze domeinen vooraleer het Blok op het toneel verscheen, en vooral de Volksunie (en een deel van de CVP) was er aansprakelijk voor. Ter illustratie, het was staatssecretaris Vic Anciaux die in 1978 de eerste beleidsnota produceerde waarin migranten als een probleem werden omschreven; en het was de Volksunie die eveneens in 1978 met de Egmont-akkoorden het unitaire België ten grave droeg. Maar het Vlaams Blok nam deze dynamiek wel als take off point voor een radicaler strategie, en het speelde doorheen de hele evolutie voortdurend de rol van katalysator. Door een nog radicaler agenda te verdedigen dan de – tot dan toe – radicale rechtse Vlaamse politici, duwde ze deze laatsten in een categorie van ‘meer gematigde’ politici over wiens agenda te onderhandelen viel. En die agenda werd in zeer verregaande mate beïnvloed door het bestaan van een radicaler versie. Met andere woorden: de ‘extremisten’ van weleer werden ‘gematigden’, maar ze kregen voeding voor een nieuw extremisme vanuit de nieuwe ‘extremistische’ vleugel, het Blok.

Dat nieuwe extremisme overtrof soms hun stoutste verwachtingen. De Volksunie is de enige partij die ooit méér dan haar volledige oorspronkelijke programma realiteit zag worden. En vroegere VU-leden zoals Hugo Coveliers konden dank zij het Vlaams Blok een uiterst rechtse vleugel binnen de Vlaamse Liberalen organiseren, en op die manier anti-migranten standpunten en een uitgesproken repressief geheel aan law-and-order opvattingen doen doordringen tot het centrum van de politiek, in de partij die de Eerste Minister levert. We zien dus hoe het Vlaams Blok voortdurend zeer extreme standpunten in bruikleen geeft aan ‘gematigde’ anderen, die er dan het cachet van ‘gematigd’ op kunnen drukken. Dit is een categorieverschuiving die berust op stereotype associaties tussen partijen en posities op de ideologische schaal. Het Vlaams Blok is (stereotiep) extreem-rechts; de VLD niet en de SP-A of NVA evenmin; bijgevolg is een standpunt dat ontleend is aan het Blok geen extreem standpunt wanneer het door een lid van de andere partijen wordt voorgesteld. We staan hier voor een klassiek model van ideologische beïnvloeding waarvoor Lenin en Gramsci zonder twijfel de grootste bewondering zouden gehad hebben. En het is een proces dat de gehele Belgische politiek bestreek, niet enkel de Vlaamse, want het herdefinieerde de relaties tussen de Vlaamse en de Franstalige partijen.

De invloed van het Blok laat zich precies daar voelen waar het Blok het graag heeft: in de structuur van het politieke ‘veld’ in de zin van Bourdieu, in de globale patronen van aanvaardbaarheid en zegbaarheid die ‘discours’ bepalen in de zin van Foucault. De invloed is dan ook grotendeels onzichtbaar, impliciet, en te situeren op het niveau van de algemeen aanvaarde uitgangspunten en andere a-priori’s – op het niveau van de maatschappelijke ideologie die het spreken over aspecten van de samenleving bepaalt. En dat is een verpletterende ideologische overwinning die het Vlaams Blok de hegemonie heeft bezorgd in talloze politieke domeinen zonder dat de partij daar ooit de prijs van de uitvoerende verantwoordelijkheid voor heeft moeten betalen: een geniale politieke strategie.

Laat ons nu enkele aspecten van dit grote beïnvloedingsproces van naderbij bekijken. Voor alle duidelijkheid: het gaat hier niet om concrete, woordelijke overnamen maar van diepe beïnvloeding van grote blokken discours: thema’s die op een bepaalde wijze vorm krijgen, argumenten die erin opduiken (en andere die eruit geweerd worden), vormen van dialoog die geleidelijk ontstaan. Het is niet zo dat het Vlaams Blok de andere partijen haar lexicon en slogans heeft opgedrongen. Tot nog toe is het Blok de enige die ‘Eigen Volk Eerst’ gebruikt. Maar dat doet weinig ter zake, we zullen zien dat de diepere invloed veel belangrijker is. Ik ga me ook niet richten op evidente zaken zoals de rehabilitatie van racisme en discriminatie in het discours van het Vlaams Blok. Ik richt me op domeinen waar men niet meteen een grote invloed van de partij (h)erkent.

Democratie en het centrum van de politiek

Een eerste punt dat ik wil illustreren is de wijze waarop het Vlaams Blok het centrum van de politiek mee heeft herbepaald: de centrale begrippen en concepten die de politiek zijn gaan beheersen en sturen, het politieke model. Samen met de drie eerder gegeven grote verschuivingen in de politieke consensus heeft het Vlaams Blok nog een andere zeer belangrijke verschuiving bewerkstelligd: ze heeft het concept ‘democratie’ mee geherdefinieerd.

Consensus over democratie

Democratie is in het naoorlogse België steeds één van de grote vanzelfsprekendheden geweest. Het einde van de tweede Wereldoorlog, gevolgd door decennia van Koude Oorlog, zorgden ervoor dat het feit dat wij een ‘Westerse Democratie’ waren een volstrekt vanzelfsprekende aanname was. Het zorgde voor de noodzakelijke contrasten tussen ons type van samenleving, en fascisme of communisme. Het axiomatische karakter van democratie was ideologische kleefstof die een zeer ruim politiek centrum samenhield (en er bijvoorbeeld voor zorgde dat de BSP zichzelf kon contrasteren met het ‘ondemocratische’ socialisme van aan de overkant).

Evenmin was er veel discussie over de vertegenwoordigende structuur van onze concrete parlementaire democratie. Alle partijen waren in min of meerdere mate massapartijen met een brede aanhang. Bovendien waren deze partijen gekoppeld aan een ruime en veelzijdige nevenbouw – de zogeheten zuilen – die allerhande cruciale sociale voorzieningen (medische zorg, onderwijs, ontspanning en jeugdbewegingen), een geschreven pers en vaak grote financiële belangen (mecenaat, zuilgebonden banken en verzekeringsinstellingen) omvatte. België was een uitzonderlijk voorbeeld van een staat waarin politiek, middenveld en kapitaal zeer sterk verstrengeld waren in één pyramidaal geheel, dat een buitengewone democratische legitimiteit verschafte aan de verkozenen. Zij waren immers verkozen door de beweging, door de zuil, en dus niet enkel door een onbepaald en naamloos cliënteel.

Dat er in die vertegenwoordigende democratie nogal wat gaten zaten – denk aan het stemrecht voor vrouwen – werd wel erkend, maar in de discussie daarover werd de fundamentele aard van democratie zelden in vraag gesteld. De debatten gingen over ‘gelijke rechten’ of, nog concreter, over ‘stemrecht’, niet over de verheven waarden of de definitie van democratie zelf. In het centrum van de Belgische politiek was dit geen gespreksonderwerp. Sinds de vroege jaren negentig is het dat wel. Meer nog, het is één van de grote ideologische slagvelden in onze hedendaagse politiek geworden. En alweer is het Vlaams Blok hierin de bepalende factor geweest.

De kracht van slogans

Het Vlaams Blok was van bij de aanvang een partij die grote zorg besteedde aan haar imago en marketing, en die in dat opzicht vrijwel uitsluitend successen heeft geboekt. Het is op dit moment ongetwijfeld de enige Vlaamse partij waarvan nagenoeg iedereen de hoofdlijnen van het programma kent, al was het dan enkel via de zeer goed uitgedachte slogans die de partij al twee decennia hanteert. Die slogans, ‘Eigen Volk Eerst’, ‘Wij zeggen wat U denkt’ en ‘Vlaams Blok: de stem van het volk’ zijn een exclusief handelsmerk geworden; geen enkele partij neemt ze over, maar de slogans hebben een bijzonder diepgaande invloed gehad op de politiek.

Ze appelleerden immers aan het beeld van een silent majority à la Nixon – een schrikbeeld voor de grote partijen. Van bij haar eerste electorale successen (de lokale verkiezingen van 1988) sloeg het Blok op dezelfde spijker: het Blok was de enige écht democratische partij, die de opvattingen van de mensen ongefilterd omzette in politieke programmapunten. Het Blok maakte geen deel uit van een zuil, er waren derhalve geen andere belangen in het spel dan de ‘zuivere’ politieke belangen – Blokleden konden geen lucratieve postjes krijgen in zuil-organisaties, en men moest ook geen functies binnen de zuil hebben waargenomen om in aanmerking te komen voor een mandaat. Het Blok was, kortom, een ‘schone handen’ partij, die een rechtstreekse band had met haar electoraat. Er stond niets tussen partij en burger, en de Blok-politici ‘zeggen wat U denkt’. Het Blok staat aan de wieg van het vox-populisme: een nieuw soort populisme dat beweert de stem van de ‘gewone mensen’ te vertolken.

En wat dachten die gewone mensen dan? Op dit punt zien we hoe handig het Blok omging met opinies. Naast een reeks kernpunten die electoraal nauwelijks werden uitgespeeld – reactionaire standpunten over arbeidsvoorwaarden, zeer conservatieve ethische standpunten en het doel van Vlaamse onafhankelijkheid – maakte de partij buitengewoon handig gebruik van nauwelijks verholen racisme, geconverteerd in een utopisch maar legitiem klinkend vertoog van een etnisch-cultureel homogeen vrij Vlaanderen binnen een blank Europa. Dit thema is doorheen de hele evolutie van het Blok de absolute electorale troefkaart geweest. Het bood de mogelijkheid om zowel microscopisch kleine lokale problemen (buurtconflicten bijvoorbeeld – de ‘zaagcultuur’) als globalisatiefenomenen van mondiaal formaat (de toevloed van asielzoekers ten gevolge van internationale conflicten) bijeen te pakken binnen een politiek ‘Groot Verhaal’. Alweer zou dit aan Lenin en Gramsci bewonderend gefluit ontlokt hebben. En dit alles werd dan nog vergezeld van een strategische cocktail van schandaal-thema’s (corruptiedossiers, nepotisme) en aanvallen tegen de ideologische inconsistentie van andere partijen, die allemaal het beeld ondersteunden van ‘zuil-partijen’ waarin men liefst zichzelf goed bedient, waarin de stem van de kiezer geen belang meer heeft van zodra ze is uitgebracht, en die de ‘gewone man’ in de kou laat staan met z’n problemen. Dat is het krachtige beeld dat het Blok van zichzelf schiep: wij willen Uw problemen écht oplossen.

Nu was er wel wat om over te zeuren natuurlijk. De jaren tachtig en negentig waren een periode van zeer diepe malaise in dit land. Na de explosie van de werkloosheid – van ca. 80.000 in 1972 tot het stabiele volume van ca 600.000 werklozen in 1983 – werd het land geplaagd door zeer grote overheidstekorten die stringente besparingen nodig maakten. De sociale zekerheid ging onder de regeringen van Wilfried Martens een afbouwfase in, en dit was meteen de afbouw van de na-oorlogse sociaal-democratische consensus over de welvaartstaat. Er schortte ook wel wat aan de democratie, want Martens regeerde herhaaldelijk met volmachten, en sedertdien vervaagde de grens tussen de wetgevende en uitvoerende macht (zowat alle wetten in dit land komen er op initiatief van de regering, niet het parlement). De sociale malaise die daardoor ontstond werd nog geaccentueerd door een schijnbaar eindeloze stroom schandalen en problemen: de aanslagen van de CCC en de Bende van Nijvel, de ontvoering van Van den Boeynants, de moord op André Cools, later het Agusta-Dassault schandaal en de dood van Belgische para’s in Rwanda, en de affaire-Dutroux als kers op de taart. Economisch werden in België hele industriële sectoren afgebouwd (staal, steenkool, textiel, scheepsbouw), met als gevolg dat laaggeschoolde arbeidskrachten (dus ook de meerderheid van de hier aanwezige migranten) nog nauwelijks op de arbeidsmarkt terecht konden. Het faillissement van Sabena zorgde voor een triest orgelpunt van deze periode. Internationaal was er het einde van de Koude Oorlog en het uitbreken van de Golfoorlog – een eerste illustratie van de zeer wanordelijke Nieuwe Wereldorde. Er heerste in dit land een gevoel dat niets nog lukte, dat alles tegen zat. Het Vlaams Blok vond hier vruchtbare grond, want de opeenvolgende regeringen konden worden voorgesteld als onbekwaam om deze problemen het hoofd te bieden.

Samenvattend: het Vlaams Blok hanteerde krachtige slogans, en al die slogans dreven één beeld aan: dat van een partij die belangenloze ‘pure’ politiek bedreef, een basis-democratische partij, een direct-democratische partij die het volk écht vertegenwoordigt, een partij van de ‘gewone mensen’, en een partij die dan ook échte thema’s – de ‘bezorgdheden van de gewone mensen’ – aankaartte en tot politieke prioriteiten verhief.

De Kloof

Het Vlaams Blok boorde met deze slogans recht naar het hart van de politiek: de democratische legitimiteit. Het vraagstuk dat haar slogans opriepen was dat van de inhoud en structuur van ‘echte’ democratie, en dit resulteerde in een toenemende onzekerheid over de eigen werking bij de andere partijen. De spectaculaire verkiezingsoverwinning van het Blok op 24 november 1991 was daarbij een scharniermoment.

Het Blok stelde deze overwinning vanzelfsprekend voor als een bewijs dat de ‘mensen’ een heel andere reeks van politieke prioriteiten hanteerden dan de gevestigde politieke partijen, en uiteraard stemden deze prioriteiten overeen met die van het Blok zelf. De andere partijen capituleerden meteen, en dit moment van capitulatie is haast vijftien jaar later nog steeds verbijsterend. De andere partijen gaven op de verkiezingsavond zelf toe dat zij de voeling met de bevolking verloren waren, dat de mensen hen dat ‘signaal’ hadden gegeven, en dat ze dit signaal nu moesten respecteren en zich moesten bezinnen over – en hier komt een nieuw begrip – de kloof tussen burger en politiek. De gevestigde partijen onderschreven, samengevat, de beeldvorming die het Blok had verspreid over de structuur van het democratische proces. Ze aanvaardden dat zij inderdaad ‘geen voeling hadden’ met ‘de ware verzuchtingen van de mensen’, en dat dit een fundamenteel democratisch probleem was. Bovendien aanvaardden zij dat het Vlaams Blok die verzuchtingen van de mensen wél begreep en uitdroeg.

Het is op dit moment – de avond van 24 november 1991 – dat het Vlaams Blok de hegemonie verwierf inzake de definitie van democratie. Vanaf dat moment stond democratie voor vox-populisme, voor een directe en ongefilterde verhouding tussen de individuele burger en de politiek, een verhouding waarin de politiek zegt wat U denkt. Het is vanaf dat moment ook dat het maatschappelijke middenveld (met name de zuilorganisaties) als problematische actoren in een democratie werden beschouwd, en geleidelijk aan een steeds minder duidelijke plaats in het politieke veld kregen (de relatie tussen de partijen en ‘hun’ vakbonden, bijvoorbeeld, vertroebelde stelselmatig vanaf 1991). De politiek, bijgetreden door de media-commentatoren en politieke wetenschappers, was immers van mening dat ‘het Vlaams Blok de juiste vragen stelt, maar foute antwoorden geeft’. De historische rol van zuilorganisaties als middenveld-actoren die maatschappelijke vragen aanreikten aan de politiek was daarmee uitgespeeld, en de politiek moest de vragen (én de antwoorden) nu direct, zonder tussenpersonen, bij de ‘gewone mensen’ gaan zoeken.

Terzijde: het aanvaarden van de ‘vragen’ van het Blok houdt natuurlijk in dat men de probleemdefinities van het Blok aanvaardt, en dus ook de uitgangspunten van die vragen overneemt. Het houdt, met andere woorden, in dat men de ideologische vertrekpunten van het Blok accepteert. In de praktijk ging men de vragen van de gewone mensen dan ook bij het Vlaams Blok zoeken.

Zwarte Zondag trok een heel proces op gang waaraan (met uitzondering van Agalev en het Vlaams Blok zelf) alle partijen deelnamen: de politieke vernieuwing van de jaren negentig. De Burgermanifesten van Guy Verhofstadt gaven dit proces een eerste krachtige aanzet. In die boekjes schetste Verhofstadt een nieuwe democratische politiek waarin ‘de Burger’ centraal stond. Middenveld-actoren werden er afgeschilderd als betuttelende instellingen die het democratische proces vervalsen, want ‘echte’ politiek is iets wat zich afspeelt in een directe relatie tussen burger en politieke vertegenwoordiger. De democratie werd volkomen gemodelleerd op een (sterk geïdealiseerd) beeld van de vrije markt. Er is een aanbod (van partijen) aan de consument (de burger); dit aanbod moet overeenstemmen met de behoeften en voorkeuren van die consument, zoniet krijgt de aanbieder zijn waar niet gesleten op de politieke markt, dat wil zeggen, tijdens de verkiezingen.

De verkiezingsuitslag wordt zo niet alleen een barometer van de politieke conjunctuur, maar boven alles een graadmeter van het democratische gehalte van de partijen – van de mate waarin hun programma aansluit bij de ‘ware verzuchtingen van de Burger’. Dit is dan de manier om de Kloof te overbruggen: wanneer de politiek haar acties maar voldoende afstemt op de verzuchtingen van haar cliënteel, dan is het democratische deficit van de oude middenveld-politiek opgelost en zal het land geregeerd worden door partijen die ‘de stem van het volk’ vertolken. Bij zijn aantreden als Eerste Minister in 1999 gaf Verhofstadt dan ook meteen die boodschap mee: het succes van zijn regering zou af te meten zijn aan de verkiezingsresultaten van het Vlaams Blok. Zijn regering zou het democratische renouveau lanceren dat het Blok de wind uit de zeilen zou nemen. Verkiezingen werden dus steeds belangrijker, niet alleen in termen van reële machtsverhoudingen maar ook symbolisch, als indicator van de democratische kwaliteit van de partijen. Hoe meer stemmen, hoe democratischer: met die eenvoudige logica ging Verhofstadt de kamp met het Blok aan.

Via de metafoor van de vrije markt duwde Verhofstadt het vox-populisme naar het centrum van de politiek, als definitie van de ware democratie, en als aanzet tot de grote vernieuwingsbeweging van de jaren negentig. Dat daarmee ook een Vlaams Blok slogan naar de kern van het politieke bedrijf verschoof werd niet opgemerkt, evenmin als het feit dat precies daardoor de hele vernieuwingsbeweging verliep binnen criteria en spelregels die het Vlaams Blok bepaalde – de verkiezingsuitslagen waren immers telkens weer een weergave van het democratische (lees: vox-populistische) gehalte van de partijen, en aangezien het Blok bij iedere verkiezing hogere scores behaalde bleef het meester van het spel. Het kon immers telkens weer aanvoeren dat haar score onbetwistbaar aantoonde dat zij de ‘meest democratische’ partij was (of zelfs: de ‘enige’ democratische partij) – die argumentatie was door alle partijen aanvaard.

Verhofstadt stond dan ook niet lang alleen met zijn ideeën. Alle partijen gooiden zich in een zoektocht naar ‘meer democratie’ zoals het Blok die definieerde, en deze her-democratisering van de samenleving werd een decennium lang hét politieke Leitmotiv. De socialisten gingen als eersten mee op zoek naar vernieuwing – denk aan ‘Het Sienjaal’(1996) dat de partij- en zuilgrenzen in vraag stelde, Vlaanderen (niet België) als vanzelfsprekende ruimte voor politieke actie aannam, en evengoed probeerde de Kloof te dichten via allerhande vormen van basis-democratische inspraak. De Socialisten hielden in 1998 voor het eerst sinds 1974 een ideologisch vernieuwingscongres (dat voortbouwde op Het Sienjaal), en hielden na het Agusta-schandaal van het midden van de jaren negentig ook grote kuis in het politieke personeel. Dat personeel werd trouwens in àlle partijen grondig vernieuwd. In de jaren negentig zag men alle partijen op zoek gaan naar ‘vernieuwings-‘ of ‘verruimingskandidaten’, die ofwel gerecruteerd werden uit andere partijen (wat de relativiteit van de partij- en zuilgrenzen beklemtoonde), ofwel en liever nog uit de wereld van de BVs. Zangers, acteurs, nieuwslezers en joernalisten, professoren, sportlui belandden allemaal op verkiezingslijsten en vervolgens in gemeenteraden of parlementen. Deze recruteringsgolf diende marketing-doeleinden (deze kandidaten kregen vanzelfsprekend grote media-aandacht), maar drukte tevens de drang uit om de banden met de zuil verder los te maken. BVs hadden geen achtergrond in de partij of de beweging, ze zaten niet onder het machinevet van de partij-apparaten, ze waren ‘puur’ en onbezoedeld, lieden die in de politiek gingen uit overtuiging en om ‘iets te doen voor de mensen’ – alweer een recept uit de perceptiekeuken van het Vlaams Blok dat werd overgenomen als keurmerk voor nieuwe politiek.

Geen politieke ervaring hebben, maar gewoon van onder ‘de mensen’ komen werd in de jaren negentig een kwaliteitslabel voor vernieuwingskandidaten. Dat hiermee een pak politieke ervaring en deskundigheid onbenut bleef en vervangen werd door – vaak – dilettantisme, incompetentie en plat populisme is een te betreuren feit. Voeg daarbij nog de tendens die zich vooral in de recente verkiezingen uitte, om kartels en allianties af te sluiten en het is duidelijk dat de klassieke partijstructuur – een politieke organisatie met diepe organische wortels in het middenveld – niet langer als de basis van het politieke bedrijf wordt gezien. De partijwerking wordt heel sterk toegesneden op de steeds belangrijk wordende verkiezingen, en om bij die verkiezingen zo ‘democratisch’ mogelijk over te komen bouwt men monumenten van pragmatisme, samengehouden door ad-hoc verbanden die geen ideologische gronden hebben en bevolkt door kandidaten die in vele gevallen geen politiek talent bezitten en een zeer kort politiek leven voor de boeg hebben.

De politieke vernieuwing van de jaren negentig, die een reactie was op de doorbraak van het Blok, heeft de beeldvorming van het Blok over democratie voor feit aangenomen, en dit heeft ertoe geleid dat zowat alle partijen zich thans beperken tot politieke marketing in functie van verkiezingen. De ideologische traditie is door vrijwel alle partijen onderuitgetrapt en vervangen door een koortsachtige en permanente zoektocht naar wat de bevolking denkt, voelt en wil op dat moment. Het organisatiekader van politiek is niet langer de ideologische lange-termijn, maar de mediatiseerbare actualiteit. Opiniepeilers en marketingmensen hebben dan ook de plaats ingenomen van de studiediensten en vormingsorganisaties, en mensen uit dat beroepsmilieu – denk aan Noël Slangen en Patrick Janssens – zijn de hedendaagse equivalenten van Jef Houthuys en Fons Verplaetse. De drang naar een meer democratische politiek heeft geleid tot een depolitisering van de democratie, en tot een commodificatie ervan. En tot nader order is het Vlaams Blok heer en meester in die sport.

Samenvattend: het Vlaams Blok heeft systematisch een beeld verspreid van haar eigen werking als door-en-door democratisch. Haar slogans zijn daarvan de best gekende uitingen, en haar verkiezingsoverwinningen werden steevast als overwinningen van de ‘echte’ democratie voorgesteld. Dit beeldengeheel is door alle andere partijen overgenomen en heeft geleid tot een herdefinitie van ‘echte’ democratie als een democratie die zich voedt aan de stem des volks – vox populisme. In een democratie moet de politiek ‘zeggen wat U denkt’. Dit beeld van democratie is de inzet geworden van de vernieuwingsoperaties in de jaren negentig, en deze vernieuwingen speelden zich af binnen de krijtlijnen die het Blok aangaf, en waarbij electorale uitslagen de doorslaggevende parameters van ‘democratie’ waren. De gevolgen daarvan zijn dat vrijwel alle partijen het Blok zijn gaan achternahollen in de jacht op de stem des volks, daarbij de band met hun klassieke partijwerking en hun zuilen hebben opgegeven, en overgegaan zijn van massapartijen naar massacommunicatiepartijen die steeds meer op verkiezingen gericht zijn. Het Vlaams Blok controleert de definitie van ‘democratie’, en speelt de rol van scherprechter over de graad van democratie bij anderen. Het bezit de hegemonie over het centrale begrippenapparaat van ons politiek systeem.

Politieke correctheid en vrije meningsuiting

Dit is natuurlijk merkwaardig, want doorheen heel dit proces werd het Vlaams Blok steevast omschreven als ‘ondemocratisch’, en werden de andere partijen automatisch als ‘democratisch’ voorgesteld. Zo maakten politici, mediamensen en analysten voortdurend een onderscheid tussen de ‘democratische oppositiepartijen’ en het Vlaams Blok, en het cordon sanitaire dat ontstond na Zwarte Zondag hield in dat men geen coalities of allianties zou sluiten met het ‘ondemocratische’ Blok. Terzijde kan men de eerder besproken dynamiek aanstippen: door de a priori definitie van ‘democratisch’ voor àlle partijen met uitzondering van het Blok konden zeer extreme standpunten van die ‘democratische’ partijen doorgaan voor gematigd. Dit brengt ons tot de tweede grote invloed van het Vlaams Blok: de partij hertekende de publieke ruimte en het publieke debat.

Om dit te begrijpen hebben we de inzichten uit het vorige punt nodig. Slogans zoals ‘wij zeggen wat U denkt’ en ‘de stem des Volks’ konden ook worden aangewend in hun meest letterlijke betekenis: als spreken zoals het volk, volks en recht-voor-de-raaps spreken. Van bij de aanvang was het Vlaams Blok een partij die een stijlbreuk in het politieke taalgebruik construeerde, en daarbij speelde twee factoren in haar voordeel: enerzijds een reeks omwentelingen in de massamedia, en anderzijds haar plaats in de oppositie.

Oppositiediscours

Om bij dat laatste te beginnen, aangezien het Blok steevast ageerde tégen de politieke meerderheid kon ze zich een agressieve en weinig gepolijste stijl veroorloven. Bovendien hoefde ze zich nooit te verliezen in de techniciteit van het beleid, en evenmin hoefde ze blijk te geven van diplomatie of compromisbereidheid. Het Blok zat dus steeds in de makkelijkste positie – het offensief – en tegenaanvallen konden makkelijk gecounterd worden door verwijzingen naar de blunders, schandalen of contradicties bij de meerderheidspartijen, of door verwijzingen naar een onterechte, ‘ondemocratisch’ boycot- of defamatie-strategie tegen het Blok. Het fenomeen is welbekend: het Vlaams Blok kon zich steeds beperken tot one-liners en hoefde nooit oeverloos complexe uiteenzettingen te houden. En die one-liners, die articuleerden de politieke utopie van het Blok: een etnisch homogeen Vlaanderen binnen een Blank Europa. Utopieën zijn krachtige retorische wapens in de oppositie.

Nieuwe media-mogelijkheden

De doorbraak van het Vlaams Blok viel samen met een reeks zeer ingrijpende veranderingen in het medialandschap. Een volledige beschrijving hiervan valt buiten het bestek van deze tekst, maar het komt hierop neer. In de jaren negentig zien we in eigen land zowel als elders een volledige omwenteling in de wereld van de massacommunicatie. Er is de opkomst van het internet en de GSM natuurlijk, maar ook de opkomst van de commerciële televisie, en ten gevolge daarvan de commercialisering van de openbare massamedia. En we zien eveneens dat kranten en tijdschriften allemaal deel worden van media-industrieën, en zo verschuiven van politieke controle naar commerciële controle. Alle media beginnen in de jaren negentig marktgericht te denken: het is de opkomst van de zogeheten formats en van het BV-schap.

Deze ontwikkeling heeft een zeer grote invloed op het politieke vertoog. Daar waar het politieke vertoog bij de aanvang van het decennium als genre nog netjes gescheiden was van entertainment- of marketinggenres, zien we dat ze in de jaren negentig steeds verder vermengd worden. Politiek wordt entertainment (De Laatste Show, Villa Politica) en omgekeerd (entertainment-figuren gaan de politiek bevolken). Een goed voorbeeld is de ontwikkeling van het genre van de ‘mededeling van de regering’. Bij de aanvang van dit proces was dit genre nog goed herkenbaar, en het was een monoloog van een minister, zonder enige franje of onderbreking. Bij het einde van het decennium verschijnen dergelijke mededelingen in de vorm van reclameclips, getiteld ‘boodschappen van algemeen nut’. De politicus is in geen velden of wegen meer te bekennen, maar de boodschap wordt nu volledig ontwikkeld en geproduceerd door professionele reclamemakers.

De kern van deze evolutie waarin politiek, marketing en entertainment één worden, is een verandering in de orde van het spreken van de politiek. We krijgen een versnelling van het discursieve werk. Interviews worden steeds korter (mediatrainingen in 1999 waren erop gericht ‘alles in 30 seconden te zeggen’; in 2003 was dat al gereduceerd tot 16 seconden), het zelfde geldt voor de lengte van nieuws-items en thema’s in discussieprogramma’s. De media zelf meten zich ook een heel ander imago aan; de jaren negentig zijn de jaren waarin politieke journalisten celebrities worden. In politieke talkshows is niet de geïnterviewde, maar de interviewer de echte vedette, en politici streven naar optredens bij bepaalde interviewers of talkshow-gastlui: gesprekken met Bracke (& Crabbé), de Aguirre, Polspoel & Desmet, Uytterhoeven zijn de meest prestigieuze politieke gesprekken. Politici richten zich steeds meer – nagenoeg uitsluitend – op de media voor hun contact met ‘de burger’, en de bevolking ziet de politiek steeds nadrukkelijker door de bril van de media. Politieke carrières worden gemaakt of gekraakt door journalisten, en verkiezingsuitslagen worden in niet geringe mate beïnvloed door de wijze waarop de leidende journalisten de verschillende partijen hebben voorgesteld (de electorale opdoffer van AGALEV in 2003, bijvoorbeeld, kwam er na een lange campagne van uiterst negatieve berichtgeving in zowat alle media).

De nieuwe journalistieke vedetten droegen expliciet een beeld uit waarin politiek als saai werd voorgesteld, en waarin hun eigen bijdrage erop neerkwam dat die saaie politiek ‘swingender’ en ‘begrijpelijk’ gemaakt werd, om ze zo ‘dichter bij de mensen’ te brengen. Deze mediamensen accepteerden het beeld van de ‘kloof’ en zagen hun eigen opdracht als democratiserend – waarbij democratie neerkwam op ‘de stem van het volk’. Dat betekende concreet: politici moesten korte boodschappen produceren, gedaan in ‘verstaanbare taal’ (d.i. zonder zogenaamde moeilijke woorden), sterk vereenvoudigd, bij voorkeur met gebruik van slagwoorden (‘de biechtstoelprocedure’, ‘het zilverfonds’, het ‘gratis verhaal’) en passend binnen een format zoals de antagonistische discussie met een ‘tegenstander’ en het autobiografische verhaal (commentaar geven op oude beelden van zichzelf, vertellen over het eigen privé-leven). Dit is, in tegenstelling tot wat velen geloven (incluis de media-coryfeeën zelf), geen zaak van verpakking alleen. Ook de inhoud wordt beïnvloed, want niet elk politiek thema of argument kan in de formats geknepen worden. Bepaalde soorten politiek worden erdoor vergemakkelijkt, terwijl andere er zeer moeilijk door worden.

De hierboven beschreven transformaties hebben een ideologische component die wordt uitgedragen door mediamensen zelf: nu het juk van de partij-controle en de verzuiling afgeworpen is zijn onze media vrij, objectief en onafhankelijk (het juk van de commercie dat in de plaats komt van dat van de zuilen merkte men niet). Daardoor kunnen ze nu écht democratisch worden, écht de stem van de ‘gewone man’ vertolken en er als spreekbuis voor dienen (noteer dat ook hier de visie op democratie van het Blok wordt overgenomen). Aangedreven door die ideologie van democratie en onafhankelijkheid nemen de media in de jaren negentig effectief het maatschappelijke middenveld over. Het zijn de media die nu beweren dat zij de bewakers en organisatoren zijn van de vrije meningsuiting, en dat zij de visie van ‘de man in de straat’ vertolken (alweer wordt zulks in formats gegoten: het publieksinterview, de vox pop van de straatinterviews, publieksdebatten zoals Jan Modaal enzomeer).

Zoals gezegd doorsnijdt deze evolutie de fase van de doorbraak van het Vlaams Blok, en de correlatie tussen beide is duidelijk. Het Blok krijgt in de jaren negentig precies de media die het nodig heeft. Haar mandatarissen hanteren een stijl die precies past op de nieuwe media-formaten: korte, krachtige en antagonistische interventies, gedragen op de kadans van slagwoorden en slogans, gekaderd in een simpele logica waarvoor men in het huidige medialandschap nooit tijd heeft om hem te doorprikken. Het Vlaams Blok wordt in de jaren negentig dan ook de onbetwiste koning van de massacommunicatie. Haar slogans en haar spilfiguren zijn door iedereen gekend; haar electorale propaganda doorstaat met gemak de strengste kwaliteitstests; en de media-optredens van haar mandatarissen zorgen zonder uitzondering voor de gewenste beeldvorming. Het Vlaams Blok domineert vanaf de jaren negentig de politieke communicatie.

Vrije meningsuiting

En ze benut de nieuwe mogelijkheden maximaal. De objectiviteitsgedachte die de nieuwe media domineert  wordt genadeloos uitgebuit in een volstrekt paradoxale beweging. (Zoals zo vaak zorgt de krachtige ideologie ervoor dat de paradox onzichtbaar blijft). Van in 1991 hamert het Blok op het feit dat ze door de media gemarginaliseerd en gemeden wordt. Doorgaans doen Blok-kopstukken dat soort beklag in de media – ziehier de paradox. Maar het effect is duidelijk: de media vertonen doorheen de ganse evolutie een zeer grote onzekerheid in hun relatie met het Blok. Immers, aangezien de media de rol opeisen van behoeders van de vrije meningsuiting, en vermits het Blok beweert de stem van de gewone man te vertolken, zou de beknotting van de spreektijd voor het Blok neerkomen op verraad aan de maatschappelijke opdracht van de media. Het Blok krijgt dan ook ruime media-aandacht, kopstukken zoals Dewinter en Annemans gaan geleidelijk aan tot de meest ervaren media-politici van hun generatie behoren, en het Blok rekruteert journalisten voor zeer zichtbare mandaten (Tastenhoye, Verstrepen).

De stem van het Blok klinkt dus luid in de media, zelfs wanneer die stem beweert dat ze niet te horen is. De media laten lawines van Vlaams Blok uitspraken, stellingen en argumenten toe en verlenen zo het democratische imprimatur aan de stijl en het vertoog van het Blok. Men nam aan dat het Vlaams Blok ‘de stem van het volk’ liet klinken, en dat zij de partij was die het dichtst bij de ‘gewone man’ stond, terwijl er een kloof gaapte tussen die gewone man en de andere partijen. Bijgevolg werd het Blok niet enkel hegemonisch qua inhoud maar ook qua vorm in het politieke vertoog.

Een ‘mening’ hebben, die dan ook vanzelfsprekend ‘vrij’ moest gecirculeerd worden, staat vanaf dat ogenblik gelijk aan een radicale mening hebben, een mening die rauw en ongenuanceerd klinkt, vertolkt door iemand die ‘de dingen zegt zoals ze zijn’, die ‘er geen doekjes om windt’, die ‘kordaat’ en ‘krachtig’ spreekt, ‘zegt waarvoor-ie staat’, enzovoort. Het is één grote imitatie van een stereotype van ‘gewoon zijn’, maar er gaat een a priori suggestie van waarheid van uit. Emotionele, woedende, sterke taal wordt geleidelijk gezien als preciezer, scherper, juister, eerlijker en authentieker dan meer beheerste, kalme, nuchtere en complexe taal. Uitbarstingen van dergelijke authenticiteit (zoals bij de affaire-Dutroux in 1996) worden gretig opgepikt als belangrijke politieke evenementen, als momenten waarin het politieke vertoog een nieuw élan krijgt (heel even wordt het politieke vertoog zelfs gedomineerd door een emotionele ‘gewone man’: Paul Marchal). De opname van dat soort ‘volkse’ vertogen in de publieke fora wordt vanaf dat ogenblik gezien als de kern van de vrije meningsuiting (‘iedereen moet z’n zeg kunnen doen’, ‘ik heb ook mijn gedacht!’), en langs die omweg ook als definiërend voor een democratie. Een democratie is een forum voor volkse vertogen – de stem van het volk, met andere woorden.

In die metamorfose van het politieke vertoog, van een technisch en complex vertoog-op-zich naar een ‘geïntegreerd’ vertoog gemodelleerd op Jan-Modaal-die-over-politiek-spreekt , ligt de kern van het huidige populisme – de meest dominante vorm van politiek vertoog. Met het vaandel van de vrije meningsuiting hoog geheven produceert men halfbakken analyses, verzinsels, leugens, houterige grappen en enormiteiten – zolang deze maar ‘gewoon’ klinken zijn ze oprecht, authentiek, sociaal correct. Zij die het wagen de waarde van dit volkse vertoog in vraag te stellen zijn politiek correct. Deze absurde tweedeling – een nieuw discursief regime dat opereert via stereotypen – wordt vaak met de allerbeste bedoelingen uitgedragen door politici, marketingmensen en mediakoppen. Het is gefundenes Fressen voor het Blok, zijn natuurlijke discursieve habitat.

Politieke correctheid

Dat parler vrai, met z’n connotaties van waarheid en authenticiteit, wordt gecontrasteerd met een gestereotypeerd tegendeel: de ‘politiek correcte’ intellectuelen die ‘taboes’ hanteren en zaken ‘onbespreekbaar maken’, en op die manier alle voeling met ‘de gewone man’ verloren blijken te hebben. De opvattingen van de gewone man zijn immers het territorium geworden van het Blok en z’n navolgelingen in media en politiek, en zoals boven aangegeven hoort men (om democratisch te zijn) te spreken zoals die gewone man. Een intellectueel vertoog, een grondige analyse, een reeks belangrijke nuances, een kritische reflectie horen niet thuis in dat genre. Dit is immers anders spreken, niet zoals het volk spreken, elitair en daardoor on-democratisch spreken. Het is bovendien niet-authentiek, niet-oprecht, en niet accuraat als diagnose of analyse van de werkelijkheid. In de jaren negentig raakt de intellectueel met z’n vertogen in het verdomhoekje van de nieuwe populistische politiek.

Alweer trekt het Vlaams Blok stevig aan deze kar, en het migrantenthema is hét domein par excellence waarin het contrast wordt uitgespeeld tussen de sociale correctheid die zij beweren te vertolken (‘zo is de werkelijkheid’) en de politieke correctheid van intellectuelen. Volgens het Blok is het de schuld van ‘weldenkende’ intellectuelen dat het ‘migrantenprobleem al jaren verrot is’. De reden? De weldenkende intellectuelen wonen nu eenmaal niet in dié wijken die migranten bevolken, en intellectuelen hebben dan ook makkelijk praten en kunnen genieten van de ‘multicultuur’. Zij hebben immers ‘geen last van migranten’. De gewone man kent het échte migrantenprobleem: demografische overrompeling, escalerende criminaliteit, sociaal profitariaat, verloedering van de wijken. De weldenkenden hebben al deze problemen jarenlang als ‘taboes’ gehanteerd, met het gevolg dat de situatie uit de hand is gelopen, de autochtoon thans bedreigd is en bovendien geen gehoor vindt bij het (door weldenkenden beheerste) politieke establishment. Enkel het Vlaams Blok luistert naar hen, en het zegt publiek wat de weldenkenden als taboes pogen toe te dekken.

Dit motief, dat er zoiets is als een ‘echt’ migrantenprobleem dat verschilt van het ‘officiële’ migrantenprobleem en dat het Vlaams Blok dit échte probleem met gezag aankaart, is snel in zeer ruime kring aanvaard geworden. Aangewakkerd door een media-economie die, zoals we zagen, steeds meer waarde hecht aan de (rauwe, ongenuanceerde, radicale, emotionele) volkse stemmen krijgen we zo een beeld van twee tegengestelde werelden: de eerste is een schijn-realiteit, de tweede is de echte realiteit. De eerste wordt bevolkt door weldenkende politici, opiniemakers, kunstenaars en intellectuelen, de tweede door de gewone man. Het Blok brengt zo, zij het cynisch en impliciet, sociale klasse terug in het politieke vertoog: er is een proletarische realiteit en die is ongefilterd, écht; er is ook een realiteit van de beteren-af, en die wordt geplaagd door vals bewustzijn, door politieke correctheid. Wie deze laatste vorm van realiteit verdedigt is niet democratisch, want hij/zij weigert de volkse (echte) realiteit te erkennen. Alweer zou dit aan Lenin en Gramsci bewonderend gemompel ontlokt hebben.

De ‘weldenkenden’ en de ‘politiek correcten’ zijn in de wereld van het Blok vanzelfsprekend ‘links’. En hier zien we hoe het Vlaams Blok de eerder beschreven uitbreiding van de linkerzijde verwezenlijkt. Iedereen die de realiteit niet erkent zoals die door het Vlaams Blok (in naam des Volks) wordt voorgesteld, is links. Links is dan ook een synoniem geworden voor elitair, wereldvreemd, ‘ideologisch’ (d.i. onrealistisch) denkend, welgesteld, en zoals eerder aangestipt komt ‘links’ zo te staan voor al wie het wereldbeeld van het Vlaams Blok niet deelt, incluis delen van de CD&V, de VLD en de vroegere Volksunie. De band tussen ‘links’ en ‘het volk’ is doorgeknipt: links wordt net voorgesteld als de verraders van de gewone man. Links is wat ‘rechts’ tot voor kort was: een synoniem voor fout.

In het zog van de omkering van links en rechts verschuift ook politieke correctheid van betekenis. Politieke correctheid is historisch een onderdeel van emancipatiebewegingen en het diende een nobel doel: discriminaties en verbaal geweld tegenover zwakkere groepen vermijden. De wet op de bestraffing van het racisme is een vorm van officiële politieke correctheid. Maar het Vlaams Blok is erin geslaagd het begrip politieke correctheid een heel andere betekenis te geven. Van zodra iets wordt geïdentificeerd als ‘politiek correct’ betekent dit nu dat het een verzwegen echte realiteit verbergt, een taboe. En dit verzwijgen van de echte realiteit is een rechtstreekse aanslag op de democratie, want die echte realiteiten moeten via de vrije meningsuiting vrij geuit kunnen worden. Politieke correctheid is in nog geen twintig jaar overgegaan van een emancipatorisch naar een antidemocratisch instrument, van een verwezenlijking naar een plaag, van een middel om de zwakken te beschermen naar een middel om ze te verdrukken. Het is in zeer ruime kring een vies woord geworden.

Een nieuw spreekregime

Dit is een grote overwinning voor extreem rechts. Het Vlaams Blok heeft in vijftien jaar het hele publieke spreekregime in onze samenleving op z’n kop gezet, de hele talige economie dooreen gehaspeld. Vertogen die voor ‘duur’, prestigieus en belangrijk werden aanzien – elitaire, intellectuele, ‘geleerde’, nuchtere, rationele, analytische vertogen – zijn flink in waarde gezakt. En vertogen die niet in het publieke domein thuishoorden – volkse, rauwe, radicale, emotionele, beledigende, vulgaire, stoere en machistische vertogen – bekleden nu een centrale plaats in de discursieve prestigehiërarchieën. Dit heeft een effect op politici: het volstaat niet dat men een zeer grote deskundigheid bezit in een bepaalde politieke materie, men moet vooral volks kunnen communiceren, zoniet ontstaan er twijfels over het democratische kaliber. Politici als Jean-Marie De Decker of Vincent Van Quickenborne zijn figuren die slechts op de voorgrond zijn kunnen komen dank zij dit nieuwe volkse spreekregime – een regime waarin men ongestraft kan zeggen dat ingewikkelde zaken onmogelijk politiek relevant kunnen zijn, waarin incompetentie als charmant (of erger nog: als the whole point of politics) kan worden voorgesteld, en waarin de politieke kwaliteit vooral gemeten wordt aan de deskundigheid waarmee men media-interventies plant en een ééndimensionale persoonlijkheid kan blijven beklemtonen.

Op die manier heeft het Vlaams Blok de linkerzijde niet enkel het ‘volk’ afgenomen, maar bovendien één van de krachtigste wapens uit handen geslagen: de analyse, de kritiek. Analytische, complexe en genuanceerde verhalen raken met moeite voorbij het stigma van de ‘ivoren toren’ stem; in concurrentie met een doorleefde, krachtig geformuleerde anekdote moeten zij de duimen leggen. Want ook al levert een grondige kritische analyse een verifieerbaar en accuraat beeld van de realiteit op, toch blijft men het gevoel hebben dat de werkelijkheid die moet ‘aangepakt’ worden diegene is die de volkse stemmen aankaarten: datgene ‘waar de mensen wakker van liggen’, de ‘ware verzuchtingen van de burger’ – het ‘onveiligheidsgevoel’, de ‘overlast’, het ‘fundamentalisme’ van de moslims, de ‘voorrang’ die gegeven wordt aan asielzoekers in de sociale voorzieningen.

Cordon sanitaire 

Wie de opkomst van het Vlaams Blok bekijkt doorheen de bril van het vertoog en nagaat hoe vertogen en verhoudingen tussen vertogen gedurende vijftien jaar zijn geëvolueerd, komt tot een pessimistische conclusie. De perfecte synergie tussen de oppositiestijl van het Blok en de nieuwe, populaire en gecommercialiseerde media heeft de bakens van het politieke discours grondig verlegd. Het Vlaams Blok beheerst niet enkel een aantal van de kernthema’s van de hedendaagse politiek – de definitie van ‘democratie’ bijvoorbeeld – maar ook het complex van genres en stijlen waarmee men legitiem over de samenleving mag spreken. Het heeft het politieke veld herverkaveld en er nieuwe regels voor de legitimiteit van politieke vertogen in geïntroduceerd.

Die beweging is gevolgd door de politieke tegenstanders en de media, en het is het Vlaams Blok dat de spelregels van de hedendaagse politieke debatten bepaalt. Het Blok bepaalt in zeer grote mate de definities van thema’s, de relaties tussen thema’s (bijvoorbeeld migratie en criminaliteit), de plaatsing van die thema’s in de actualiteit, de tegenspelers in debatten over die thema’s (het Blok kiest tegen wie ze ten strijde trekt of met wie ze flirt), het register van argumenten over die thema’s enzovoort. De partij is op een paradoxale manier de motor geweest achter de politieke vernieuwing van de jaren negentig. Die vernieuwing was tegen haar gericht maar nam tegelijk haar uitgangspunten over. Daardoor hield het Blok voortdurend het initiatief, en werd de partij helemaal naar het centrum van de politiek gekatapulteerd.

Vanuit dit oogpunt is er in dit land dan ook nooit een cordon sanitaire geweest. De omheining rond het Blok bestond uit één enkel, laag gespannen schrikdraadje – de weigering om coalities te vormen. Een dier van de omvang van het Blok stapt daar echter met gemak over. Zowat alle partijen en alle grote media hebben sinds de doorbraak van het Blok in 1991 de discursieve orde aangenomen die door het Blok werd opgelegd. Ideeën, inhouden, elementen van beeldvorming, argumenten, prioriteiten, woorden, grote schema’s – al die dingen werden zonder slag of stoot door links, rechts en centrum overgenomen. Ik kan me inbeelden dat men over zo’n cordon sanitaire bij het Blok best tevreden is. Lenin en Gramsci zouden alvast bewonderend geknikt hebben.

by-nc

About jmeblommaert

Taalkundig antropoloog-sociolinguist, hoogleraar Taal, Cultuur en Globalisering aan Tilburg University. Politiek publicist.

Leave a comment